Terwijl de gebitsgezondheid in de westerse wereld beter wordt, is dat veel minder het geval bij personen met beperkingen. De uitgebreidheid en de ernst van tandheelkundige aandoeningen is bij personen met een verstandelijke en/of motorische beperking, demente personen en chronisch zieken vaak groter dan bij de niet-beperkte leeftijdgenoten (Nunn, 1987; Tesini, 1981). Uit promotieonderzoek, uitgevoerd in Groningen in de jaren zeventig van de vorige eeuw (Van Grunsven, 1977), blijkt dat 80% van de personen met een verstandelijke beperking die in een instelling werden opgenomen, niet eerder tandheelkundig was behandeld. De belangrijkste symptomen zijn gedragsstoornissen (van eten weigeren tot ernstige agressiviteit), slecht ruikende adem, bloedend tandvlees, aanwezigheid van grote hoeveelheden tandsteen (figuur 41.1) en gezwollen tandvlees (al of niet ten gevolge van epilepsiemedicatie). De gebitsmutilatie kan herleid worden tot parodontale aandoeningen (figuur 41.2), cariës, traumatische gebitsbeschadiging (figuur 41.3) en automutilatie (zelfverminking). De gevolgen van rumineren kenmerken zich door extreme vormen van erosie (figuur 41.4).