De toenmalige Centrale Raad voor de Volksgezondheid publiceerde in 1962 een ‘Advies betreffende de Gezondheidsvoorlichting en -Opvoeding in Nederland’ (Rapport Doeleman), dat was de start van het vakgebied GVO. De toenmalige Kruisverenigingen namen het voortouw en stelden twee nationale consulenten aan: Wilma Rouwenhorst en Jos van Hameren. Zowel de overheid, de sociaal verpleegkundigen van de Kruisen, als de GGZ reageerden zeer terughoudend op de nieuwe discipline. Vanaf 1974 neemt de professionalisering van de GVO-ers toe. Er worden experimentele cursussen georganiseerd met input van Amerikaans specialisten (Simons, Bensley en Schaller). GVO wordt in het Basisonderwijs geïntroduceerd. Het ministerie installeert opnieuw een adviesgroep: de Kommissie Nationaal Plan GVO en start Samenwerkingsverbanden GVO (Kruisen , GGD-en en GGZ). In de jaren tachtig wordt langzaamaan de leidende rol van de Kruisen door de GGD-en overgenomen. Steeds meer wordt de wetenschappelijke basis van GVO uitgebreid. In 1980 start aan de Universiteit van Maastricht de vakgroep GVO met Wilma Rouwenhorst als eerste hoogleraar. Enige voorlopige conclusies: ondanks tegenwind en ups en downs is de professie flink gegroeid in aantal werkers en in kwaliteit van het werk. Jammer dat er nog steeds veel verschillende benamingen worden gebruikt voor soortgelijke werksoorten. De professie heeft, mede daardoor, nog steeds geen duidelijke identiteit. Er is geen helder beleid voor de ontwikkeling van het vakgebied: geen beroepskrachtenplanning, beperkte financiering, onrealistische resultaat-verwachtingen.