De geschiedenis van tabaksontmoediging in Nederland begint bij dr. Meinsma die via de media het publiek informeerde over de schadelijke effecten van roken. Deze informatie bleek voor veel vooral mannelijke rokers voldoende om te stoppen. In deze pioniersfase kostte het veel overredingskracht om collega’s en overheid mee te krijgen. De overheid verleende in 1963 voor het eerst subsidie en in 1975 presenteerde de Gezondheidsraad een rapport dat gedurende decennia leidraad was voor het beleid. Vanaf dat jaar werden de krachten van de belangrijkste probleemeigenaren, de overheid, KWF-Kankerbestrijding, Hartstichting en Astma Fonds gebundeld en werd de voorlichting centraal gecoördineerd gevoerd via de Stichting Volksgezondheid en Roken (STIVORO). In eerste instantie lag de nadruk vooral op preventie bij de jeugd, daarna op het voorkomen van meeroken en vanaf 1990 ook op stimuleren van rokers te stoppen en het leveren van ondersteuning bij gedragsverandering. Relevante groepen intermediairs zoals huisartsen werden betrokken en geschoold en met regionale en lokale partijen werd samengewerkt teneinde beïnvloeding dichtbij de doelgroep te realiseren. Deze brede aanpak leidde tot daling van de rookprevalentie onder volwassenen en de jeugd en in afname van het meeroken. Na deze fase van gecoördineerde wetenschappelijk onderbouwd beleid trad vanaf 2005 een fase in waarin de activiteiten werden afgebouwd. Minder commitment van de probleemeigenaren, minder subsidie van de overheid en fondsen die de steun voor het expertisecentrum intrekken.