De ademhaling wordt geregeld vanuit het ademcentrum in de hersenstam, waarbij diepte en frequentie voornamelijk worden bepaald door de CO2 -concentratie en de pH van het arteriële bloed. Afwijkingen van het regelmatige adempatroon kunnen onder andere ontstaan door emotionele prikkels, door willekeurige aansturing van de ademspieren en door prikkeling van rekreceptoren in de wand van de luchtwegen en van irritantiareceptoren op het oppervlak van de bronchi. Stimulatie van de laatstgenoemde receptoren, vooral na beschadiging van het oppervlakte-epitheel, leidt tot stimulatie van de cholinerge receptoren van het muscarinetype op de wand van de gladde spiercellen (zie hoofdstuk 3). Het gevolg is bronchoconstrictie en toename van de slijmproductie. Stimulatie van de adrenerge ß1 -receptoren remt deze invloed van het parasympathisch zenuwstelsel op de luchtwegen en geeft op die manier indirect bronchodilatatie. Op de gladde spiercellen van de bronchiën liggen ook adrenerge ß2 -receptoren. Binding van noradrenaline aan deze receptoren leidt direct tot ontspanning van de gladde spieren in zowel de hogere als de lagere luchtwegen. Ook wordt de afvoer van slijm door middel van trilhaarbewegingen bevorderd.