Een kind afstaan, afgestaan worden als kind, geadopteerd worden of een kind adopteren verandert de levens van betrokkenen voorgoed. Te vondeling gelegd zijn, achtergelaten zijn bij een weeshuis, op straat geleefd hebben of door de kinderbescherming bij biologische ouders weggehaald worden zijn feiten die dikwijls in adoptiedossiers te vinden zijn. Deze of een soortgelijke start maakt geadopteerde kinderen a priori kwetsbaar (Brodzinsky & Schechter, 1990; Vinke, 1999).
Wanneer deze kwetsbaarheid wordt uiteengerafeld, valt op dat ze om een specifiek opvoedingsantwoord van adoptieouders en hulpverleners vraagt. Dikwijls met goed gevolg: zeker wanneer geadopteerden worden vergeleken met leeftijdsgenoten die in tehuizen achterbleven laten deze kinderen een opmerkelijke – en op onderdelen bijna complete – inhaalslag zien naar het niveau van niet-geadopteerde leeftijdgenoten. Dit geldt dan voor groei, gehechtheid, zelfwaardering, IQ en gedragsproblemen (Van IJzendoorn & Juffer, 2006).
Aan de andere kant laat onderzoek ook zien dat opvoeden en verzorgen van geadopteerde kinderen specifieke eisen stelt aan ouders. De inhaalslag komt niet vanzelf tot stand (Stams, Juffer & Van IJzendoorn, 2002; Bimmel, 2003). Adoptieouders zullen moeten beschikken over pedagogisch kapitaal om de specifieke opvoedings- en ontwikkelingsvragen van geadopteerden recht te doen (Vinke, 1999). Wanneer adoptieouders hulp hierbij vragen, is het zaak dat hulpverleners alert zijn op de extra dimensie die afstand en adoptie met zich kan meebrengen. Dit is een dimensie die niet alleen in de opvoeding van geadopteerde kinderen een rol speelt, maar ook doorloopt in de volwassenheid. Een adoptie-alerte houding van diagnostici en therapeuten in de eerste en tweede lijn is daarbij gewenst. In dit artikel worden enkele adoptiegerelateerde thema’s aangesneden die kunnen bijdragen aan een adoptie-alerte houding. Allereerst komen de feiten en cijfers aan bod, vervolgens is er aandacht voor risico’s en kansen en ten slotte voor verliezen en opnieuw starten.