Gedragstherapeuten leggen de nadruk op leerprocessen, actuele concrete klachten, observeerbaar gedrag en het nauwgezet volgen van het effect van therapie. Het doel is gedragsverandering, waarbij technieken worden gebruikt die zijn gebaseerd op een aantal leerprincipes. Voorbeelden daarvan zijn sociale-vaardigheidstrainingen, systematische desensitisatie en flooding. In het begin van de therapie streeft de therapeut naar een concrete beschrijving van het gedrag, wat eraan voorafgaat en erop volgt. Vervolgens probeert hij een bepaald patroon vast te stellen (functieanalyse), waarna met concrete technieken het gedrag wordt bewerkt. Doorlopend wordt samen met de cliënt beoordeeld of de aanpak effectief is en bijstelling behoeft. Met name bij angststoornissen werden met gedragstherapeutische technieken al gauw goede resultaten behaald. Ook al doordat de gedragstherapie uitstekend aansluit op de vraag naar kortdurende, wetenschappelijk onderbouwde behandelingsmethoden, behoort zij tegenwoordig tot de toonaangevende therapievormen. De laatste jaren wordt vooral een aanpak toegepast die ook oog heeft voor cognitieve processen: vandaar de naam cognitieve gedragstherapie.