Het hebben van functionele beperkingen beïnvloedt het aangaan en onderhouden van sociale contacten en daarmee participatie in de samenleving. De vraag die in dit onderzoek wordt beantwoord, is in hoeverre er verschillen zijn tussen mensen met lichte, matige of ernstige functionele beperkingen en mensen zonder functionele beperkingen in de frequentie van contacten die zij hebben, de homogeniteit van hun netwerk en de tevredenheid met hun contacten. Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van de gegevens van 11.260 respondenten van 16 jaar en ouder uit het AVO2007, een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking. Naarmate de functionele beperking ernstiger is, hebben mensen minder vaak contact en zijn zij meer gericht op de binnencirkel (familie, goede vrienden), dan de buitencirkel (collega’s, kennissen). Deze verschillen gelden vooral voor mensen van 16 tot 34 jaar en in mindere mate voor 65-plussers. Ook is het netwerk van mensen van 16-34 jaar met matige en ernstige beperkingen meer homogeen gericht op de binnencirkel in vergelijking met andere groepen. Voor alle leeftijden geldt dat naarmate de functionele beperking ernstiger is, de ontevredenheid over het sociaal netwerk groter is. In lijn met eerdere studies hangt het wel of niet hebben van een functionele beperking niet samen met contact met buren. Dit betekent dat buren een rol kunnen hebben in het bevorderen van de participatie van mensen met een functionele beperking.