In Nederland leven we steeds langer. We leven ook steeds langer in goede gezondheid. Tussen 1980 en 2000 is de levensverwachting voor mannen met 3,1 en voor vrouwen met 1,4 jaar toegenomen. Bij de geboorte mochten we rekenen op een gemiddelde levensduur van respectievelijk 75,5 en 80,6 jaar. Tussen 2000 en 2010 is de levensverwachting van pasgeborenen sterk toegenomen. Deze steeg voor mannen van 75,5 tot 78,8 jaar en voor vrouwen van 80,6 tot 82,7 jaar. De resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd nam bij mannen toe van 15,3 tot 17,6 jaar. Bij vrouwen was de toename iets minder sterk, van 19,2 tot 20,8 jaar. Een dergelijke snelle stijging heeft sinds de Tweede Wereldoorlog niet plaatsgevonden. De levensjaren die er zijn bijgekomen, worden grotendeels in goede gezondheid en zonder lichamelijke beperkingen doorgebracht. Wel blijken steeds meer mensen een of meer ziekten te hebben en zal ook in de toekomst het aantal chronisch zieken en het aantal zieken met meer dan één chronische ziekte toenemen. Toch heeft dit niet geleid tot meer lichamelijke beperkingen of tot een minder goed ervaren gezondheid. De toename van het aantal ziekten is deels het gevolg van vroegere opsporing van ziekten, deels van een betere overleving. Daarmee vertoont de volksgezondheid een paradoxale trend: meer ziekte en tegelijkertijd niet minder gezondheid.