Van der Werf G.Th, Groenhof F, Van der Veen WJ.
Comorbiditeit en comedicatie bij patiënten met boezemfibrilleren.
Huisarts Wet 2003;46(14):813-8.
Inleiding De context van de patiënt, in termen van comorbiditeit en comedicatie, vormt een belangrijk facet van het huisartsgeneeskundig handelen. Aan de hand van het vóórkomen van boezemfibrilleren (BF) kan dit worden geïllustreerd.
Methode Het onderzoek beslaat de periode 1998–2002 en werd uitgevoerd met gegevens van het RNG. De gegevens hebben betrekking op de geregistreerde morbiditeit en medicatie van circa 30.000 patiënten, ingeschreven bij 17 huisartsen. De groep patiënten die voor het eerst bij de huisarts kwam met BF werd vergeleken met een controlegroep van patiënten van gelijke leeftijd en geslacht en uit dezelfde praktijk.
Resultaten Bij 24% van de 244 patiënten met nieuw BF waren er van tevoren geen cardiovasculaire aandoeningen geregistreerd.
De groep patiënten met BF had aanmerkelijk meer cardiovasculaire comorbiditeit en comedicatie in de periode vóór het optreden van BF dan de controlegroep. In de periode na het BF nam dat verschil nog verder toe. Ook bijwerkingen van geneesmiddelen, anemie, moeheid en aandoeningen van de onderste luchtwegen kwamen met name na het voorkomen van BF vaker voor in de groep patiënten dan in de controlegroep. Als gevolg van het BF treedt een verzesvoudiging op van het aantal potentiële interacties en contra-indicaties.
Beschouwing Het optreden van BF schept een nieuwe context die de zorg verder compliceert.