In de voorgaande hoofdstukken is gezegd dat hulpverleners in de oggz met één been in de moederorganisatie staan en met het andere been in het oggz-netwerk actief zijn. Oggz-professionals moeten dus mensen zijn die vanuit verschillende registers kunnen opereren: het brede generalistische werken dat in de oggz gevraagd wordt en het meer specifieke dat in de moederinstelling naar voren komt. De hulpverleners moeten zich kunnen afstemmen op al die verschillende problemen en doelgroepen in de oggz en zich kunnen handhaven in deze wisselende omstandigheden. Ze acteren immers in de frontoffice (de oggz) en de backoffice (de moederinstelling). Het werk vindt bovendien niet plaats op eigen terrein, op het vertrouwde kantoor, maar bij mensen thuis, op het werkproject, in het park, in de maatschappelijke opvang of op het politiebureau. Cognitieve flexibiliteit is met andere woorden geboden. Cognitieve flexibiliteit is ook geboden omdat het veel vraagt van juist de persoonlijke kwaliteiten om je af te stemmen op mensen die niet alleen heel verschillend zijn, maar die soms ook wantrouwig zijn ten opzichte van de instanties,. Tot slot is deze vorm van flexibiliteit geboden omdat in de oggz nauwelijks protocollen of zorgprogramma’s voorhanden zijn die richting geven aan het handelen. Kennis van de verslaving, psychiatrische symptomatologie, verstandelijke beperkingen of van sociale regelgeving moet worden toegepast in veelvormige situaties. Deze persoonlijke kwaliteiten worden afgeremd of aangemoedigd in bepaalde contexten. Deze contexten noemen we in dit hoofdstuk praktijken. Van den Brink heeft het in dit verband over best persons, personen die kunnen gedijen in best practices.