Er is geen wetenschappelijk bewijs dat het gebruik van vragenlijsten in de eerstelijns ggz nuttig is voor het herkennen, diagnosticeren en vervolgen van psychosociale problemen.1 Dat geldt ook voor de Vierdimensionale Klachtenlijst (4DKL), want dat is voor de 4DKL nooit onderzocht. Het onderzoek dat wel gedaan is, betreft bijna uitsluitend depressievragenlijsten. Dit heeft alles te maken met de explosief toegenomen belangstelling voor depressie in de jaren tachtig, welke niet geheel toevallig volgde op de ontdekking van antidepressiva.2,3 Door de obsessie met de ‘volksziekte depressie’ werden alle psychosociale problemen die mensen kunnen hebben in een context van meer of minder ‘depressie’ geplaatst. Daarbij had de DSM-III de drempel voor ‘major depressive disorder’ flink verlaagd, zodanig dat ook normale reacties op verlies en tegenslag (‘normal sadness’) daaronder vielen.4 Geen wonder dat patiënten zich vaak slecht in het label ‘depressie’ herkennen,5 en dat ook huisartsen er slecht mee uit de voeten kunnen.6 Dat heeft de persoonsgerichte zorg beslist onder druk gezet.