Doel Toetsing van de kwaliteit van het verloskundig handelen van de Nederlandse huisarts.
Methode Een jaar lang zijn alle nieuwe zwangeren binnen de praktijken van 46 verloskundig actieve huisartsen gedurende hun zwangerschap, bevalling en kraambed gevolgd. De kwaliteit van het verloskundig handelen werd onderzocht door de vergelijking van de sterfte- en verwijscijfers met landelijke cijfers, toetsing aan de verloskundige indicatielijst en inhoudelijke beoordeling van casuïstiek.
Resultaten Van de 1091 deelnemende zwangeren beviel 40,6% thuis, 8,7% poliklinisch en 50,7% klinisch. Bij 942 van de 1091 zwangeren (86,3%) handelden de huisartsen conform de richtlijnen voor verwijzing zoals gesteld in de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL). Negentig vrouwen consulteerden de gynaecoloog of werden verwezen naar de gynaecoloog zonder indicatie volgens de VIL en 59 vrouwen werden niet verwezen terwijl daarvoor een indicatie bestond. Bij de bevallingen begeleid door de huisarts waarbij sprake was van een slechte start of sterfte was de zorg van de huisarts in alle gevallen lege artis.