Molenaar RPG, Ponten SC. Diagnostiek en behandeling van epilepsie. Huisarts Wet 2015;58(12):646-50.
Epilepsie is de meestvoorkomende serieuze aandoening van de hersenen. De diagnose epilepsie is te stellen op basis van een nauwkeurige aanvalsbeschrijving en daarom is de heteroanamnese van een ooggetuige zeer belangrijk. De belangrijkste differentiaaldiagnostische overwegingen zijn cardiale en vasovagale syncopes, en psychogene non-epileptische aanvallen. Voor de neuroloog blijft het eeg onmisbaar bij de diagnostiek en classificatie van epilepsie. Het maken van een eeg heeft geen toegevoegde waarde als de kans op epilepsie zeer klein is. Na een eerste epileptische aanval vindt men bij ongeveer 50% van de patiënten epileptiforme afwijkingen, bij 90% van de epilepsiepatiënten ziet men bij herhaalde eeg’s uiteindelijk afwijkingen, maar bij 10% van de patiënten blijft het eeg normaal. De medicamenteuze behandeling van epilepsie is gericht op het onderdrukken van de aanvallen met anti-epileptica. Gebruik van medicatie is alleen aan te raden als de diagnose vrijwel zeker is en de kans op herhaling daarmee groot. Er is nog steeds geen ideaal eerstekeus-anti-epilepticum voor alle patiënten. Eerstekeus-anti-epileptica zijn momenteel valproaat, lamotrigine, levetiracetam, carbamazepine en oxcarbazepine, afhankelijk van de epilepsieclassificatie. Ruim tweederde van de patiënten met epilepsie wordt aanvalsvrij als ze eenmaal met anti-epileptica zijn begonnen. Als patiënten twee jaar aanvalsvrij zijn, kan men overwegen de medicatie af te bouwen. Bijwerkingen kunnen een belangrijke beperkende factor vormen bij de medicamenteuze behandeling. Bij de begeleiding van patiënten moet er voldoende aandacht zijn voor de psychosociale impact die de diagnose epilepsie kan hebben. Onder bepaalde voorwaarden kan de neuroloog een stabiele epilepsiepatiënt die anti-epileptica gebruikt, terugverwijzen naar de huisarts. Meer dan een kwart van de patiënten blijft ondanks medicatie aanvallen houden. Voor hen zijn steeds meer niet-medicamenteuze, waaronder neurochirurgische, behandelopties voorhanden, maar die worden uiteindelijk slechts bij een klein deel van deze groep toegepast. Als een tonisch-clonische aanval langer duurt dan 5 minuten, is de kans groot dat de aanval niet meer spontaan stopt en moet men medicamenteus ingrijpen. Voorkeursmedicijn is nasaal of intramusculair toegediend midazolam.