Dit hoofdstuk gaat in op de eerste twee fasen van het methodisch verplegen:
Deze twee fasen samen worden het diagnostisch proces genoemd. Het gaat hierbij om gegevens die de verpleegkundige nodig heeft om zich een totaalbeeld te vormen van de (uitgangs)situatie van de zorgvrager. Hiervoor zijn, naast gegevens die door observatie zijn verkregen, vooral gegevens nodig die onder meer door gerichte vraagstelling aan de zorgvrager en/of zijn naaste(n) zijn verkregen. Wij spreken in dit kader van de verpleegkundige anamnese. Deze gegevens worden meestal vastgelegd op een apart formulier – het anamneseformulier – dat in het vorige hoofdstuk reeds genoemd is als onderdeel van het verpleegkundig dossier. De verkregen gegevens worden in de tweede fase gebruikt om de verpleegproblemen te benoemen ofwel de verpleegkundige diagnose(s) te stellen.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het systematisch inventariseren en ordenen van deze problemen en leer je hoe een verpleegkundige diagnose geformuleerd moet worden. Een volledige, systematische en juist geformuleerde diagnose vormt de basis voor de volgende fasen van het verpleegkundig proces: het vaststellen van de doelen, de planning en uitvoering van de interventies en de evaluatie daarvan.