Schierenberg A, Broekhuizen BDL, de Wit NJ. Fecesonderzoek bij patiënten met diarree. Huisarts Wet 2016;59(11):502-6.
Diarree is een zeer frequent voorkomende klacht met vele oorzaken. Meestal gaat het om een onschuldige gastro-enteritis en is verdere diagnostiek overbodig. De richtlijnen adviseren dan ook terughoudendheid, maar toch vragen huisartsen relatief vaak kostbaar microbiologisch fecesonderzoek aan. Fecesonderzoek heeft alleen klinische waarde bij patiënten met ernstige of langdurige klachten of bij patiënten met een afweerstoornis, wanneer men op grond van het klinische beeld antibiotica overweegt of een ernstige onderliggende aandoening wil uitsluiten. In verband met de volksgezondheid kan fecesonderzoek – in overleg met de GGD – nodig zijn bij verdenking op een epidemie en bij patiënten die in de voedingsindustrie of de zorg werken. Overdiagnostiek leidt niet alleen tot hoge kosten, maar zorgt ook voor onnodig antibioticagebruik met nadelige gevolgen voor de patiënt, zoals behandeling van dragerschap en niet-pathogene parasieten. Het strikter volgen van de richtlijnen kan dit voorkomen.
Tegenwoordig doen de meeste laboratoria fecesonderzoek op basis van de polymerasekettingreactie (PCR). PCR is sneller, praktischer en gevoeliger dan kweek en microscopie, maar door die gevoeligheid kan het testresultaat ook positief zijn bij een niet-actieve infectie. Bovendien wordt met PCR-testpakketten standaard gezocht naar een breder spectrum van micro-organismen, waardoor de testresultaten ook positief kunnen zijn voor niet-aangevraagde micro-organismen of micro-organismen waarvan de pathogeniciteit niet vaststaat.