De overheid maakt een wet en alles is geregeld. Was het maar zo eenvoudig. Neem de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, uit 2001. Al voor inwerkingtreding van die wet – en zeker ook daarna – dook de vraag op naar de interpretatie van de zorgvuldigheidseisen die samenhangen met lastige begrippen als ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’. Van meet af aan is er dus een, ingecalculeerd, spanningsveld tussen wet en werkelijkheid. De wet met zijn abstracte bepalingen gaat aan de praktijk voorbij. De medicus practicus moet zich maar zien te redden in dit spanningsveld… Wat moet hij doen? Naar eigen inzichten handelen, en op basis van die ‘echte’ praktijkervaringen de langzame stroom jurisprudentie afwachten, is weinig bevredigend.