Van Linschoten R, Van Middelkoop M, Berger MY, Heintjes EM, Verhaar JAN, Willemsen SP, et al. Gesuperviseerde oefentherapie versus gebruikelijke zorg voor het patellofemorale pijnsyndroom. Huisarts Wet 2010;53(5):248-56.
Doel
Wij vergeleken de effectiviteit van gesuperviseerde oefentherapie met die van de gebruikelijke zorg bij patiënten met het patellofemorale pijnsyndroom, met betrekking tot herstel, pijn en functie.
Methode
We voerden een gerandomiseerd, gecontroleerd ‘open label’-onderzoek uit in huisartsenpraktijken en sportartspraktijken. We includeerden patiënten met een nieuwe episode van het patellofemorale pijnsyndroom, die werden gerekruteerd door hun huisarts of sportarts. De interventiegroep kreeg een gestandaardiseerd oefenprogramma voor 6 weken, afgestemd op het individuele prestatieniveau, onder begeleiding van een fysiotherapeut. Bovendien kreeg deze groep de instructie om 3 maanden thuis te oefenen met een op maat gemaakt oefenprogramma. De controlegroep kreeg de gebruikelijke zorg, bestaande uit rust tijdens periodes van pijn en vermijden van pijnprovocerende activiteiten. Beide groepen kregen schriftelijke informatie over het patellofemorale pijnsyndroom en algemene instructies voor aanspanoefeningen voor de quadriceps. De primaire uitkomsten waren subjectief herstel (zevenpunts Likertschaal), pijn in rust en pijn bij activiteiten (0-10-puntsnumeriekeschaal) en functie (0-100-punts Kujala patellofemorale schaal) na 3 maanden en 12 maanden.
Resultaten
We rekruteerden 65 deelnemers in de interventiegroep en 66 in de controlegroep. Na 3 maanden bleken de resultaten in de interventiegroep beter dan die in de controlegroep met betrekking tot pijn in rust (gecorrigeerd verschil -1,07, 95%-BI ¯1,92 - ¯0,22, effectgrootte 0,47), pijn bij activiteiten (-1,00, 95%-BI ¯1,91 - ¯0,08, effectgrootte 0,45) en functie (4,92, 95% -BI 0,14-9,72, effectgrootte 0,34). Na 12 maanden liet de interventiegroep betere uitkomsten zien dan de controlegroep met betrekking tot pijn (gecorrigeerd verschil pijn in rust -1,29, 95%-BI ¯2,16 - ¯0,42, effectgrootte 0,56; pijn bij activiteiten -1,19, 95%-BI ¯2,22 - ¯0,16, effectgrootte 0,54). Dat gold niet voor de functie (4,52, 95%-BI ¯0,73-9,76). Het subjectieve herstel verschilde niet significant (41,9% versus 35,0% na 3 maanden en 62,1% versus 50,8% na 12 maanden). Uit subgroepanalyses bleek dat patiënten die door sportartsen waren gerekruteerd (n = 30) niet profiteerden van de interventie, terwijl patiënten die door huisartsen waren gerekruteerd (n = 101) significante en klinisch relevante verschillen toonden met betrekking tot pijn en functie, in het voordeel van de interventiegroep.
Conclusie
Gesuperviseerde oefentherapie resulteert in minder pijn en een betere functie op korte en lange termijn, vergeleken met de gebruikelijke zorg bij patiënten met het patellofemorale pijnsyndroom in de huisartsenpraktijk. Oefentherapie leidt niet tot een significant verschil in de mate van subjectief herstel.