Inleiding: In de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt ontwikkelingsonderzoek uitgevoerd met het Van Wiechenonderzoek (VWO). Referentiewaarden van het VWO geven slechts aan dat op aanbevolen onderzoeksleeftijden minimaal 90 % van de kinderen een kenmerk toont. Voor de professional is onbekend of dit percentage 90 % is of bijvoorbeeld 99 %. Doel van dit onderzoek is de referentiewaarden van het VWO te evalueren in een Nederlandse populatie en na te gaan of er verschillen tussen jongens en meisjes bestaan.
Methoden: Geanonimiseerde VWO-resultaten, verzameld bij 19.840 kinderen geboren in de periode 2011–2013 door de JGZ in Den Haag, zijn vergeleken met referentiewaarden uit eerdere onderzoeken. Daarnaast is nagegaan of er relevante (≥5 %) verschillen zijn tussen jongens en meisjes.
Resultaten: Het percentage dat op de aanbevolen onderzoeksleeftijden een kenmerk toonde bleek van 81 % tot 100 % te variëren. Bij ongeveer een kwart van de kenmerken vonden we een relevant verschil tussen jongens en meisjes, waarbij het percentage meisjes dat het kenmerk toonde meestal groter was dan het percentage jongens.
Beschouwing: Op de aanbevolen onderzoeksleeftijd bestaat een grote variatiebreedte in het percentage kinderen dat een kenmerk toont. Voor de beoordeling van ieder kenmerk is het wenselijk dat de referentiewaarden naar leeftijd (en soms naar geslacht) voor de professional bekend zijn.