De brief van 28 augustus 2014 naar de Tweede Kamer van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, geeft een helder kader voor de Gemeenschappelijke Regeling van Publieke Gezondheid. Dat helpt de GGD’en een heldere rol te kiezen en die voor alle gemeenten zo goed mogelijk uit te voeren. De twee pijlers “het goed voorbereid zijn op (internationale) uitbraken van infectieziekten” en “de versterking van de samenhang tussen de Wet Publieke Gezondheid en de Wet veiligheidsregio’s” moeten staan als een huis. Voor de hand ligt om daaraan gelieerde taken als bijvoorbeeld lokaal adviseren over technisch hygiënezorg bij dezelfde Gemeenschappelijke Regeling onder te brengen. Ik zie deze twee pijlers als de essentie van de Gemeenschappelijke Regeling Publieke Gezondheid, die onder leiding van de Directeur Publieke Gezondheid belegd kunnen worden bij de uitvoeringsorganisatie GGD en de uitvoeringseenheid GHOR bij veelal de Veiligheidsregio. Mooi dat de brief van het Ministerie het belang van deze lijn en de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en rijk nog eens onderschrijft. Voor de Inspectietaak ben ik van mening dat het Rijk alleen kaders stelt, die in overleg met het veld tot stand zijn gebracht en toetst of binnen deze kaders wordt gewerkt. Het is aan de lokale overheid om inspectie en handhaving in combinatie inhoud te geven. Het beleggen van deze taak bij de GGD is voor mij niet vanzelfsprekend.