Kraaijenga VJC, Venekamp RP, Grolman W. Het cochleair implantaat. Huisarts Wet 2016;59(6):260-4.
Een cochleair implantaat (CI) kan bij patiënten met perceptieve doofheid de gehoorfunctie gedeeltelijk herstellen. Een CI stimuleert de gehoorzenuw rechtstreeks via een elektrode in de cochlea.
Voor het spraakverstaan met een CI maakt het verschil of de doofheid pre- dan wel postlinguaal is, dat wil zeggen ontstaan vóór of na de ontwikkeling van horen, taal en spraak. Postlinguaal dove volwassenen en prelinguaal dove kinderen kunnen met een CI een hoog niveau van spraakverstaan bereiken. Prelinguaal doven die op latere leeftijd een (unilateraal) CI krijgen, presteren aanzienlijk slechter maar kunnen er desondanks baat bij hebben als ondersteuning bij het liplezen.
Er zijn in Nederland acht academische centra die CI’s plaatsen. Kinderen komen in aanmerking voor een CI wanneer zij met de beste hoortoestellen nog steeds een gehoorverlies hebben van > 60 dB op 2000 en 4000 Hz, volwassenen als zij met de beste hoortoestellen een gemiddeld gehoorverlies hebben van > 90 dB en een spraakverstaan van minder dan 60%.
Tegenwoordig krijgen congenitaal dove kinderen jonger dan 5 jaar bilateraal een CI, liefst al in het eerste levensjaar. Bij congenitaal dove kinderen van 5-18 jaar worden sinds enkele jaren CI’s sequentieel bilateraal geïmplanteerd. Contra-indicaties voor bilaterale plaatsing zijn slechte ervaringen met het eerder geplaatste CI en congenitale doofheid bij kinderen ouder dan 12 jaar die nog geen CI hebben. Ook kinderen met verworven doofheid komen in aanmerking voor een bilateraal CI. Over nut en noodzaak van bilaterale CI’s voor volwassenen en voor doofblinden is men het nog niet eens; deze worden vooralsnog niet vergoed door de Nederlandse zorgverzekeraars.