Om functioneren te kunnen gebruiken binnen zorg en welzijn, is het belangrijk dat het als concept benoemd en (h)erkend wordt. Immers: ‘If we cannot name it, we cannot control it, finance it, research it, teach it or put it into policy’ (Clark en Lang 1992). Functioneren blijkt, in tegenstelling tot ziekte, nog geen eenduidig concept en begrip (Chou en Kröger 2017). Om dat te bereiken is een begrippenkader nodig. Binnen de biomedische (pathogenetische) praktijkvoering worden bijvoorbeeld de ICD/International Classification of Diseases, de DSM/Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders of de ICPC/International Classification of Primary Care, als begrippenkader gebruikt om de ‘ziektestatus’ te beschrijven. Zo is binnen de biopsychosociale (brede gezondheidsconcepten) praktijkvoering ook een begrippenkader nodig om het functioneren en de contextuele factoren die op dat functioneren van invloed zijn te beschrijven. Hiervoor is door de WHO de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) ontwikkeld: een classificatie waarmee het functioneren en de factoren die daarop van invloed zijn beschreven kunnen worden. Functioneren is de overkoepelende term voor functies, anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie. In deze context levert het concept functioneren, naast sterfte (mortaliteit) en ziekte (morbiditeit) een indicator voor gezondheid. In termen van de ICF kan ook functioneren in maat en getal de gezondheid weergeven op zowel individueel als populatieniveau (Stucki en Bickenbach 2017).