Inleiding Er is weinig bekend over het praktische nut van elektrocardiografie in de huisartspraktijk. We onderzochten of elektrocardiografie (ECG) in de huisartspraktijk leidt tot beleidsveranderingen.
Methode In een prospectief onderzoek in een groepspraktijk met acht huisartsen werden gedurende twee jaar alle gemaakte ECG's bestudeerd. Om de indicatie voor het ECG en het geanticipeerde beleid vast te stellen vulden de aanvragende huisartsen twee vragenlijsten in; een vóór en een na het vervaardigen van het ECG. De ECG's werden beoordeeld door één huisarts in de groepspraktijk met ervaring in ECG-beoordeling en later ook door een cardioloog. Zestig willekeurige
Om de prognose van de patiënt te bepalen werd alle klinische informatie, verkregen gedurende zes maanden follow-up beoordeeld door zowel de cardioloog als de huisarts.
Resultaten In totaal werden 301 ECG's bestudeerd, waarbij pijn op de borst (57%) en collaps/palpitaties (30%) de belangrijkste indicaties waren. De overeenkomst in ECG-interpretatie tussen de beoordelende huisarts, cardioloog en de externe huisarts was goed (kappa respectievelijk 0,70 en 0,64). Bij 92 patiënten (30,6%; 95%-BI: 25,4-35,8) veranderde het beleid van de aanvragende huisarts naar aanleiding van de ECG-uitslag. De meest voorkomende veranderingen waren: niet verwijzen naar een cardioloog, terwijl dit de bedoeling was voorafgaande aan het ECG (34%); verwijzen terwijl het de bedoeling was om dit niet te doen (20%) en verandering in de cardiovasculaire medicatie (40%). Bij patiënten met pijn op de borst differentieert een (sterk) afwijkend ECG (aannemelijkheidquotiënt (AQ): 13,3; 95%-BI: 6,9-25,5) en een normaal ECG (AQ: 0,06; 95%-BI: 0,7-1,1) erg goed tussen patiënten die wel of niet een verhoogd risico hebben op een cardiovasculaire gebeurtenis in de nabije toekomst.
Conclusie Elektrocardiografie kan, in aanvulling op anamnese en lichamelijk onderzoek, een belangrijk hulpmiddel zijn in de huisartspraktijk.