Atriumfibrilleren komt vooral voor bij ouderen en is vaak gerelateerd aan andere cardiovasculaire aandoeningen, zoals hypertensie en hartfalen. De belangrijkste complicatie van atriumfibrilleren is het optreden van een TIA of CVA. Cumarinederivaten en trombocytenaggregatieremmers helpen dit te voorkomen. De eerste zijn effectiever, de tweede hebben minder bijwerkingen. De keuze wordt daarom bepaald door het jaarlijkse absolute risico op een TIA of CVA: is dit kleiner dan 4%, dan worden trombocytenaggregatieremmers geadviseerd, bij een hoger risico cumarinederivaten. De herziene NHG-Standaard Atriumfibrilleren baseert de schatting van dit risico op de CHADS2-score. De aanwezigheid van hartfalen, hypertensie, leeftijd ouder dan 75 jaar en diabetes dragen ieder 1 punt aan deze score bij en een eerder doorgemaakt TIA of CVA 2 punten.