Keurlings PAJ, Minkema HJ. Lithium en lithiumintoxicatie. Wat moet de huisarts weten? Huisarts Wet 2017;60(4):178-81.
Een normpraktijk in Nederland telt gemiddeld zes patiënten die lithium gebruiken. Lithium is een stemmingsstabilisator die overwegend door psychiaters wordt voorgeschreven en gecontroleerd. Het middel heeft een smalle therapeutische breedte. Daarom wordt minimaal elke drie tot zes maanden de twaalf-uursspiegel bepaald, de serumlithiumconcentratie twaalf uur na de laatste lithiuminname. De huisarts dient, eventueel na overleg met de psychiater, laagdrempelig een extra twaalf-uursspiegel te bepalen als er een risicofactor voor een lithiumintoxicatie aanwezig is. Risicofactoren zijn dehydratie, nierfunctiestoornissen, diuretica, NSAID’s, ACE-remmers, AT-II-antagonisten en sommige antibiotica. Een therapeutische 12-uursspiegel hoort tussen 0,4 en 0,8 (soms 1,2) mmol/l te liggen. Een waarde hoger dan 1,2 mmol/l is te hoog, boven 1,5 mmol/l ontstaan intoxicatieverschijnselen.
De symptomen van een lithiumintoxicatie kunnen lastig te herkennen zijn en gemakkelijk toegeschreven worden aan andere oorzaken, zoals delier of comorbiditeit. Bij iedere lithiumgebruiker met verwardheid of neurologische verschijnselen moet worden gedacht aan een intoxicatie. Ouderen zijn het kwetsbaarst voor lithiumintoxicatie, ook bij therapeutische spiegels. Een lithiumintoxicatie is een gevaarlijk toestandsbeeld waarbij de huisarts direct moet overleggen met de internist of psychiater. De controle van het lithiumgebruik is voorbehouden aan de psychiater, uitzonderingen daargelaten. Aandachtspunten voor de huisarts zijn duidelijke patiëntmarkering in het HIS, heldere samenwerkingsafspraken met apotheker en psychiater, en zelfmanagement door de patiënt.