De belangrijkste taak van de arts die wordt geconfronteerd met een zwelling van de huid is in te schatten of er maligne of premaligne kenmerken zijn. Bij een benigne neaplasma van de huid kan het gaan om een naevus (o.a. moedervlek), fibroom, lipoom, atheroomcyste, bloedvatgezwel, granuloom, verruca seborrhoica (ouderdomswrat), keratoacanthoom of keloïd. Een premaligne neoplasma van de huid kan een congenitale naevus of dysplastische naevus zijn. Een maligne neoplasma betreft basaalcelcarcinoom, plaveiselcelcarcinoom of melanoom. Andere vormen van zwelling die in dit hoofdstuk worden belicht zijn een verruca vulgaris (wrat), condylomata acuminata, miliumcyste, mucoïdcyste, xanthoom, molluscum contagiosum, en insectenbeet. Wanneer voorgeschiedenis, anamnese, lichamelijk onderzoek of dermatoscopie aanwijzingen opleveren voor huidkanker, is verder onderzoek noodzakelijk. Bij biopsie of excisie is voorzichtigheid geboden, omdat dit bij bepaalde typen maligniteiten de kans op uitzaaiing vergroot. Wanneer de arts sterke aanwijzingen heeft dat het gaat om een benigne neoplasma of andere zwelling, is differentiatie daarvan zinvol met het oog op het specifieke beleid.