– Bij de behandeling van astma streven wij naar ‘controle’ van astma, en leggen daarbij niet meer de nadruk op een indeling naar ernst. Een tweede conceptuele verandering is het afstemmen van de therapie op geleide van het fenotype. Beide zijn op de kinderleeftijd nog niet prospectief onderzocht.
– De medicamenteuze behandeling van astma bestaat steeds uit een kortwerkende luchtwegverwijder zo nodig (stap 1). Voor onderhoudsbehandeling wordt primair gekozen voor een inhalatiecorticosteroïd (stap 2).Voor kinderen jonger dan 6 jaar wordt daarbij in overweging gegeven te kiezen voor een preparaat met extra fijne deeltjes. Indien klachten vrijwel uitsluitend geluxeerd worden door virale infecties, is een leukotrieenreceptorantagonist een alternatief.
– Vóór elke verhoging van therapie moeten de juistheid van de diagnose astma, eventueel bijkomende diagnosen (bijv. allergische rhinitis), therapietrouw, inhalatietechniek en blootstelling aan tabaksrook of andere prikkels worden overwogen.
– Bij voldoende astmacontrole langer dan drie maanden wordt verminderen van medicatie geadviseerd.
– Als symptomen persisteren ondanks een onderhoudstherapie met een inhalatiecorticosteroïd wordt geadviseerd de dosering van het steroïd te verdubbelen of een leukotrieenreceptorantagonist toe te voegen indien er aanwijzingen zijn voor persisterende
luchtwegontsteking (stap 3). Indien een reversibele bronchusobstructie is vastgesteld, kan ook gekozen worden voor het toevoegen van een langwerkende luchtwegverwijder (vanaf 4 jaar).
– Als ook na deze stap onvoldoende controle is bereikt, kan, met inachtneming van bovenstaande, de dosis steroïd worden verdubbeld en/of een leukotrieenreceptorantagonist worden toegevoegd dan wel een langwerkende luchtwegverwijder (stap 4, afhankelijk van de bij stap 3 gemaakte keuze).
– Langwerkende luchtwegverwijders worden weer gestaakt indien er geen effect merkbaar is.
– Bij refractaire klachten wordt daarna de richtlijn moeilijk behandelbaar astma gevolgd.