Van der Heide A, Geijteman E, Van Delden H. Melding en toetsing van levensbeëindigend handelen. Huisarts Wet 2015;58(6):286-9.
Achtergrond
De regionale toetsingscommissies euthanasie beoordelen verreweg het grootste deel van de meldingen van levensbeëindigend handelen als ‘zorgvuldig’. Wij onderzochten hoe artsen in die meldingen hun handelen onderbouwen en hoe toetsingscommissies ze beoordelen.
Methode
Wij trokken een steekproef uit de meldingen die in 2011 door de toetsingscommissies zijn ontvangen en analyseerden 316 dossiers.
Resultaten
De wilsbekwaamheid van de patiënt werd in de verslaglegging vaak summier toegelicht, behalve als er redenen waren om daaraan te twijfelen. De meldende arts onderbouwde het lijden van de patiënt vrijwel altijd met een beschrijving van lichamelijke symptomen; in de helft van de gevallen werden psychosociale of existentiële problemen genoemd. De toetsingscommissie vroeg bij 22% van de meldingen om nadere toelichting. Daarbij ging het vaak om onduidelijkheid over de toegediende middelen. Om een toelichting op het lijden werd alleen gevraagd als de medische grondslag niet duidelijk was.
Conclusie
De toetsing van levensbeëindigend handelen door artsen is een tamelijk omzichtig samenspel van artsen en toetsingscommissies. Artsen doen in het algemeen adequaat verslag van levensbeëindigend handelen. Soms is de verslaglegging summier. Vragen van de toetsingscommissies zijn vooral bedoeld om een helder beeld van het handelen te krijgen en leiden zelden tot het oordeel ‘onzorgvuldig’.