Het centrale zenuwstelsel maakt ook na de geboorte nog een belangrijke ontwikkeling door. Door het langdurige rijpingsproces van het zenuwstelsel is het dan ook moeilijk om in de vroege levensfase onderscheid te maken tussen congenitale, aangeboren en verworven stoornissen. Ook is het soms lastig bij kinderen vast te stellen of een afwijking van het bewegingsstelsel daarop terug te voeren is of dat de afwijking een neurologische oorzaak heeft. Afwijkingen van de motoriek zijn vaker het gevolg van een (nog normale) ‘onrijpheid’ van het zenuwstelsel dan van pathologie. Bovendien blijft het kind zich voortdurend ontwikkelen. Met een forse individuele variatie verwerft ieder kind met een zekere regelmaat nieuwe mogelijkheden. Er zijn zowel motorische als sociale mijlpalen. In tabel 20.1 zijn enkele mijlpalen uit de ontwikkeling in de eerste jaren samengebracht, die door 90% van de kinderen op de aangegeven leeftijd worden bereikt. In de eerste jaren worden de motorische activiteiten gekenmerkt door bepaalde primitieve reflexen, die in wezen normale ruggenmergreflexen zijn die nog niet worden geremd door de hogere centra. Deze reflexen spelen een rol bij de bewegingspatronen die gaandeweg door de invloed van het cerebrum in hogere functionele activiteiten overgaan.