Ze barstte van de hoofdpijn, al vele jaren. Haar neuroloog werd simpel van haar, geïrriteerd zelfs. Was hij nota bene druk om haar zeldzame hoofdpijnsoort – een arteriitis temporalis – keurig te behandelen, zit ze tegenover hem aan te dringen op een oplossing voor haar gewone hoofdpijn. En achter zijn rug om gaat ze naar een neuroloog elders die haar neef had aanbevolen als een aardig mens. Alsof het daarom gaat, een aardige dokter. Hij moest zorgen dat ze geen beroerte kreeg van die arteriitis. Beetje minder prednison, beetje meer – hij was goed bezig, vond hij. Dat vond ik ook. Maar mevrouw niet. Ze had ook gewone hoofdpijn en dat sloopte haar. Toen het gesprek zijdelings op haar man kwam, kreeg ze tranen in haar ogen. Ik weet nooit goed hoe dat soort gesprekken landen bij verdriet maar het gebeurt in ons vak, zomaar. Het bleek dat haar man na een beroerte een slome zoutzak was geworden. Van een actieve opgeruimde klusser was hij veranderd in een initiatiefloze vreemde in de stoel.