Om inzicht te krijgen in de omvang en opvattingen over vrouwelijke genitale verminking (VGV) hebben in 2005, 475 zorg- en dienstverleners en 37 vertegenwoordigers van scholen in Amsterdam en Tilburg een enquête ingevuld. In Tilburg zijn ook drie focusgroepbijeenkomsten gehouden met 33 vrouwen van hoofdzakelijk Somalische afkomst. Van de deelnemende zorgverleners rapporteerde 36% geconfronteerd te zijn met VGV in het jaar voorafgaand aan de enquête. Complicaties als gevolg van VGV werden voornamelijk gezien door huisartsen, gynaecologen en praktijkverpleegkundigen van Stichting Medische Opvang Asielzoekers. Basisschoolleerkrachten en dienstverleners waren nauwelijks geconfronteerd met VGV. Professionals meenden een ‘gemiddelde kennis’ te hebben van VGV, die zij als onvoldoende beschouwden voor het signaleren en bespreken van VGV met risicogroepen. Zorgverleners zien het wel als hun taak om VGV te bespreken. Uit de focusgroepen bleek dat VGV mogelijk voorkomt onder Somalische meisjes in Nederland. Somalische meisjes zouden hier niet zoals meisjes in Somalië tussen de 6 en 12 jaar worden besneden, maar mogelijk al als baby of als ze 13 jaar of ouder zijn. Een deel van de vrouwen keurde milde vormen van VGV goed, waarbij de geloofsovertuiging van grote invloed bleek. Voorlichting en geloofsverdieping hebben de afgelopen jaren houdingsveranderingen teweeggebracht. Het totale verbod en een verplichte controle op VGV werden door veel vrouwen verworpen. Het verbod zou vooral bijdragen aan uitstel van gewenste besnijdenissen. Uit dit onderzoek blijkt dat zowel zorg- en dienstverleners als leerkrachten een signaleringsfunctie kunnen uitvoeren met betrekking tot VGV. Aanbevolen wordt om zorgverleners en leerkrachten die regelmatig in contact komen met de risicogroepen (na)scholing te bieden, zodat zij voldoende toegerust zijn om VGV te signaleren en bespreekbaar te maken. Voor de risicogroepen lijkt voortzetting en uitbreiding van doelgroepgerichte voorlichting een geschikt instrument om VGV tegen te gaan.