Ik sta voor de deur van mijn cliënt. Ik ben één keer eerder bij deze meneer geweest en vond het best lastig om hem te peilen. Nu ook weer: gelijk bij de eerste blik heb ik een gek onderbuikgevoel. Toch zet ik me daar overheen. Algauw maakt meneer dubbelzinnige opmerkingen, zoals: 'Kom je even lekker op mijn schoot zitten?' Maar ik wil niet gelijk het slechtste denken, dus ik reageer niet. De stemming slaat om en meneer wordt al grover en bozer. Ik geef aan dat ik niet gediend ben van de opmerkingen die hij maakt, en kijk hem eens goed aan. Op dat moment komt er een heel ander beeld van meneer naar voren. Waar ik eerst een ongemakkelijk gevoel van hem kreeg, voel ik nu een triest gevoel. Als ik door zijn zinnen heen "kijk", zie ik een cliënt gevangen in een ziek lichaam. Hij heeft een klein sociaal leven en wordt door veel mensen en instanties in de steek gelaten. Ik realiseer me dat als je je hele leven al door anderen moet laten vertellen wanneer je opstaat, je naar bed gaat, wat je eet en zelfs wanneer je naar de wc mag, dat dan het enige waar je zelf controle over hebt, jouw woorden zijn. Dan voel ik mij ineens weer de persoon die hém vertelt dat het tijd is om te doen wat het beste in mijn schema past; ik ben dus een van die mensen die veel voor hem bepaalt. Op zo'n moment voelt mijn werk toch weer iets minder leuk. Ik ben geen moment bang geweest. Ongemakkelijk, dát wel. Na een gesprek met m'n cliënt waarin ik duidelijk heb gemaakt dat hij heel veel kan zeggen tegen mij, maar dat het wél netjes moet blijven, voelde het vooral erg verdrietig.