Inleiding: Voor de vormgeving van beleid op het gebied van palliatieve zorg is het van belang inzicht te hebben in kenmerken van mensen die overlijden aan een niet-acute aandoening. Daarom is onderzoek verricht naar het aandeel van de sterfte dat is veroorzaakt door niet-acute aandoeningen, het aandeel daarin van verschillende aandoeningen en naar waar de niet-acute sterfte plaatsvindt. Methode: Analyse van sterftecijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Resultaten: In 2006 overleden ongeveer 135.000 personen, waarvan 73.000 (54%) aan een chronische aandoening. Kanker was veruit de meest voorkomende niet-acute doodsoorzaak (ongeveer 40.000 overledenen). CVA (na correctie voor acute sterfte), COPD, dementie en hartfalen waren ook frequente niet-acute doodsoorzaken, met elk rond de 6.000 overledenen in 2006. Bijna 90% van de niet-acuut overledenen was van Nederlandse herkomst, 8% was westers allochtoon en 2% was niet-westers allochtoon. Vrijwel eenderde van de mensen overleed thuis, 27% in een ziekenhuis, 25% in een verpleeghuis en 15% elders. Ten opzichte van 1996 is de sterfte aan chronische aandoeningen met 0,7% per jaar gestegen. Discussie: Een verdere groei van de niet-acute sterfte is te verwachten. Het aantal niet-westerse allochtonen dat aan een chronische aandoening zal sterven, zal gaan groeien.