Maatschappelijk werk is in Nederland een van de beroepen die beschikken over een min of meer uitgewerkte beroepsethiek en een beroepscode. Beroepsethiek heeft verbindingen met de sociale ethiek in Nederland (3.2). Een van de kenmerken van een onvrijwillige cliënt is dat deze niet uit zichzelf het initiatief neemt om contact te leggen met een hulpverlener. Handelt een maatschappelijk werker beroepsethisch verantwoord als hij op de cliënt afstapt? Of is het onder bepaalde omstandigheden beroepsethisch juist onverantwoord als hij dit nalaat (3.3)? Een belangrijke pijler van de code is het artikel dat stelt dat de maatschappelijk werker de verantwoordelijkheid voor de eigen keuze van handelen van cliënten erkent. Welke ruimte laat de code om in die verantwoordelijkheden te treden (3.4)? In relatie tot wettelijk onvrijwillige cliënten kunnen in het kader van de jeugdbescherming en de reclassering ingrijpende maatregelen worden genomen. In hoeverre zijn deze maatregelen in strijd met de beroepscode (3.5)? Voor welke beroepsethische vragen maatschappelijk werkers komen te staan, wordt geïllustreerd in verschillende praktijkschetsen (3.6). Vervolgens wordt de relatie tussen hulpverlening en macht geproblematiseerd. De code gaat uit van een op deskundigheid en/of positie gebaseerd overwicht in de professionele relatie met de cliënt en waarschuwt tegen misbruik ervan (3.7). Ten slotte komt aan de orde hoe onvrijwillige hulpverlening en de in het maatschappelijk werk hooggewaardeerde vertrouwensrelatie zich tot elkaar verhouden (3.8).