In dit onderzoek naar de samenhang tussen het spelen met oorlogsspeelgoed en agressie bij vier– tot zevenjarige kinderen werd tevens verband gelegd met achtergrondgegevens betreffende kind, ouders en leerkracht, en de spelsituatie. De attitude van de ouders ten opzichte van oorlogsspeelgoed was positiever dan die van de leerkrachten. De kinderen zelf werden geobserveerd tijdens een spelsessie in kleine groepen, met een standaardset speelgoed, waaronder oorlogsspeelgoed. Daarbij speelde het onderscheid tussen ‘echte’ agressie en quasi–agressie (‘fantasie–agressie’ en ‘stoeien’) een belangrijke rol. Beide seksen gebruikten het oorlogsspeelgoed frequent, vooral de jongens. Tijdens het spel kwam weinig echte agressie voor, wel veel fantasie–agressie en stoeispel. Deze spelvormen hingen vooral samen met de invloed van speelgenoten, de betrokkkenheid in het spel en het gebruikte speelgoed. Een tolerante ouderattitude bleek bevorderend voor stoeispel, niet voor echte of fantasie–agressie.