Eeuwenlang hebben de religieuze volkscultuur en het christendom de houding tegenover de dood bepaald. Daarbij stonden magische natuurkrachten en het buitenaardse hiernamaals centraal. Gedreven door de gehechtheid aan het aardse bestaan gaven wettelijke maatregelen de medische beroepsgroep vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw meer zeggenschap over de omgang met de dood. Geneeskundigen richtten zich op het vaststellen van een natuurlijke dood en een hygiënische lijkbezorging. Was in vroeger tijden de lijklucht het diagnostische middel bij uitstek, later verlieten medici zich bij de lijkschouw op technische vindingen. De introductie van crematie, begin twintigste eeuw, was een sleutelmoment in deze ontwikkelingen. Vandaag de dag moeten lijkopeningen een natuurlijke dood garanderen. Daarmee wordt de lijkbezorging steeds verder gemedicaliseerd en krijgt ze de kenmerken van een ‘littekencultuur’.