De gemiddelde huisarts ziet per jaar ongeveer 85 patiënten met een urineweginfectie.
1 Het aantal patiënten dat zich in de praktijk meldt met klachten die zouden kunnen wijzen op een urineweginfectie is echter een veelvoud daarvan. De huisarts moet kiezen uit verschillende diagnostische middelen om de diagnose urineweginfectie te stellen, zoals de anamnese, de nitriettest, de leukotest, het sediment en de urinekweek. Bij een typische anamnese is de kans op een urineweginfectie 60%.
2 Indien de huisarts alleen gebruikmaakt van de anamnese, behandelt hij 40% van de patiënten onterecht. De NHG-standaard adviseert verder onderzoek te doen alvorens te behandelen. De dipslide heeft in de herziene NHG-standaard Urineweginfecties een prominentere plaats dan het sediment gekregen, omdat het een gemakkelijk en betrouwbaar onderzoek zou zijn.
3 De dipslide heeft volgens de literatuur een goede sensitiviteit en specificiteit.
4, 5 In de regel zijn deze diagnostische kenmerken onder zo optimaal mogelijke omstandigheden gemeten, die in de dagelijkse praktijk lang niet altijd haalbaar zijn. Dat dit nadelige gevolgen kan hebben voor de validiteit van de uitslagen van urineonderzoek is inmiddels uit onderzoek gebleken.
6 …