In Frictie (Kind en Adolescent Praktijk, juni 2009) wordt gesteld dat een ouder met de diagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ niet kan fungeren als primaire opvoeder, omdat deze opvoeder niet in staat is een stabiele en voorspelbare omgeving voor het kind te creëren, en niet in staat is het kind te leren zijn eigen psychische toestand te (h)erkennen. Een te haastige en gevaarlijke conclusie naar mijn mening, omdat er geen rekening wordt gehouden met individuele verschillen in de ernst van de stoornis en eventuele beschermende factoren in de omgeving. Is er wel bekend hoeveel ouders met een diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis een kind opvoeden en hoe het met deze gezinnen gaat? De auteurs van het artikel baseren zich hoogstwaarschijnlijk slechts op de cliënten die zij in hun praktijk of instelling te zien krijgen; namelijk diegenen bij wie de problematiek zo ernstig is dat zij of hun kinderen in het hulpverleningscircuit belanden. Op basis hiervan wordt ten onrechte geconcludeerd dat elke ouder met deze diagnose op dezelfde wijze als opvoeder functioneert. Bovendien zou men zich bij iedere vorm van psychiatrische problematiek bij opvoeders dezelfde vragen kunnen stellen.