Jochemsen onderscheidt een inhoudelijke en een functionele opvatting van spiritualiteit. Als probleem van onze inhoudelijke omschrijving noemt Jochemsen “Volgens de genoemde omschrijving zouden mensen die niet een levenshouding hebben waarin het leven omarmd wordt of die geen ervaring hebben van verbondenheid en zin, niet spiritueel zijn”. Deze conclusie is juist, maar we zien daar geen probleem in. Waarom zou iedereen spiritueel moeten zijn? Zijn functionele omschrijving spreekt ons ook aan. Beide omschrijvingen spelen een verschillende rol. De inhoudelijke omschrijving geeft aanknopingspunten over hoe men zich als zorgverlener zou kunnen opstellen vanuit een spirituele visie. Bijvoorbeeld met een ontvankelijke en aandachtige houding. Daarnaast is deze definitie ook bruikbaar in onderzoek, bijvoorbeeld om te bepalen of een spirituele houding kan helpen bij het omgaan met een ernstige ziekte. Een functionele definitie is vooral bruikbaar om de plaats van spiritualiteit in de zorg weer te geven. “De ervaringen van zinloosheid en eenzaamheid, van verworpen zijn zelfs” (Jochemsen) valt onder de functionele opvatting (dit is waar zorgverleners mee geconfronteerd worden als ze zich met spiritualiteit bezig houden) en niet onder de conceptuele (spiritualiteit heeft volgens veel auteurs te maken met het ervaren van zin en verbondenheid1). We willen dus een gebruik van beide omschrijvingen bepleiten.