Inleiding Huisartsen en fysiotherapeuten baseren de diagnose cervicale radiculopathie op informatie afkomstig van de anamnese en het lichamelijk onderzoek, eventueel aangevuld met beeldvormend onderzoek. Met dit onderzoek willen wij inzicht geven in het wetenschappelijk bewijs voor de validiteit van het lichamelijk onderzoek ten behoeve van de diagnose cervicale radiculopathie.
Methode De literatuur tot maart 2016 is doorzocht op onderzoeken die gegevens bevatten over de validiteit van lichamelijk onderzoek bij patiënten met een verdenking op een cervicale radiculopathie. Als referentiestandaard gebruikten we beeldvormend onderzoek en/of chirurgische bevindingen. De methodologische kwaliteit van de geïncludeerde onderzoeken is bepaald met de QUADAS-2.
Resultaten We vonden vijf onderzoeken die vijf verschillende tests evalueerden. Alleen de Spurlingtest werd in meer dan één onderzoek geëvalueerd, waarbij de specificiteit varieerde van 0,89 tot 1,00 (95%-BI 0,59 tot 1,00) en met een sensitiviteit variërend van 0,38 tot 0,97 (95%-BI 0,21 tot 0,99). We vonden geen onderzoeken met gegevens over de validiteit van veelgebruikte neurologische tests als reflex-, sensibiliteits- en spierkrachtonderzoek.
Conclusies Bij een consistente anamnese kunnen we met een positieve Spurlingtest toegevoegd aan het lichamelijk onderzoek de waarschijnlijkheid van de diagnose verhogen (beperkt bewijs). Negatieve neurodynamische tests, zoals de Upper Limp Neural Test ULNT I, IIa en III, kunnen de diagnose helpen uitsluiten (beperkt bewijs).