Lagro-Janssen ALM, Knufing MWA, Schreurs L, Van Weel C. Vermindering in de hormoonsubstitutie. Huisarts Wet 2011;54(9):484-7.
Achtergrond In de jaren negentig kreeg één op de vijf vrouwen boven de 50 jaar hormoonsubstitutietherapie (HST) tegen climacteriële klachten. Een tweetal onderzoeken, de Women’s Health Initiative Study (2002) en de Million Women Study met editorial in de Lancet (2003), bracht een debat op gang over de ernstige korte- en langetermijnbijwerkingen van HST. Wij onderzochten of het voorschrijfgedrag van huisartsen daarna inderdaad veranderde. Ook gingen we na of er verschillen waren in comorbiditeit, medicatie en frequentie van huisartsbezoek tussen vrouwen die al dan niet HST kregen, én tussen vrouwen die wel of niet met climacteriële klachten bij hun huisarts kwamen.
Methode Uit de gegevens van de Continue Morbiditeits Registratie (CMR) selecteerden we 341 vrouwen die in de periode van 1999 tot 2006 voor het eerst met overgangsklachten naar de huisarts gingen. Uit deze groep vergeleken wij 33 vrouwen die HST kregen met 33 vergelijkbare vrouwen aan wie de huisarts geen HST voorschreef. Beide groepen vergeleken we met een groep vrouwen die niet met climacteriële klachten naar de dokter gingen.
Resultaten Na het verschijnen van de genoemde onderzoeken daalde het aantal vrouwen aan wie HST werd voorgeschreven aanzienlijk: van 37% in 2002 tot 14% in 2003 tot 4% in 2004. Binnen de groep met climacteriële klachten verschilde de groep HST-gebruiksters niet van de groep die geen HST kreeg. Vergeleken met de groep zonder gepresenteerde climacteriële klachten hadden de vrouwen met overgangsklachten, ongeacht of ze HST kregen, vaker nerveus-functionele klachten, kregen ze vaker tranquillizers en gingen ze vaker naar de huisarts.
Conclusie De deelnemende huisartsen pasten hun voorschrijfgedrag snel aan aan de nieuwe aanbevelingen met betrekking tot HST. Als zij HST toch voorschreven, hing dat niet samen met specifieke emotionele of psychiatrische problemen van de vrouwen.