Vroegtijdige zaadlozing is voor velen een groot probleem, maar door schaamte en andere redenen is er weinig zicht op in de huisartspraktijk. Gebrek aan risicogroepen maakt systematische opsporing moeilijk. Een open actieve houding van de huisarts kan informatie opleveren over het probleem. De normale variatie in intravaginale zaadlozingstijd (tijd tussen intromissie en zaadlozing) is groot. In de definiëring van vroegtijdige zaadlozing staan drie aspecten centraal: de snelheid van zaadlozing, de beheersing en de hinder. Er wordt onderscheid gemaakt tussen levenslang en verworven vroegtijdige zaadlozing. Behandeling is gericht op het herwinnen van beheersing van het point of no return en de gevoeligheid voor het orgasme te verminderen (lokaal of centraal). Voorlichting, medicamenteuze behandeling (antidepressiva en lokale anesthetica ) en gesprekken kunnen helpen. De nieuwe WVSD/NVVS-richtlijn geeft hiervoor aanwijzingen.