Wie de hedendaagse lichamelijke en geestelijke hulpverlening vergelijkt met die in de jaren zeventig, kan zich verheugen over nieuwe mogelijkheden. Over de huidige aandacht voor eetproblematiek, depressie na de bevalling, de overgang, seksueel geweld en geweldstrauma's en niet te vergeten het recht op abortus dat in de jaren zestig nog ondenkbaar was. Over de wettelijke zeggenschap van cliënten en patiënten inzake hun behandeling, en de bescherming tegen onvrijwillige psychiatrische opname. Cliëntgerichte hulpverlening, het klachtrecht en multiculturalisatie moesten nog worden uitgevonden.
Vaak beschouwt men deze verworvenheden als het vanzelfsprekende resultaat van democratisering en professionalisering: ‘natuurlijk wordt de gezondheidszorg steeds beter’. Wat deze ontwikkelingen mogelijk heeft gemaakt, blijft verborgen. Hierdoor lijkt het soms of overheid en managers van hulpverleningsinstellingen spontaan tot het inzicht kwamen dat patiënten – mannen én vrouwen – ‘zorg op maat’ verlangen en niet gesteld zijn op onnodige bevoogding. Het huidige landschap van de hulpverlening en gezondheidszorg is echter diepgaand beïnvloed door de emancipatiebewegingen die zich rondom 1970 begonnen te roeren. Een van die bewegingen was de ‘vrouwenhulpverlening’ (
Vhv
). Uit een kruising van zelfhulpgroepen en vrouwenbeweging ontstonden allerlei eilandjes van waaruit men actie voerde en hulp verleende – vaak tegelijkertijd. Door het toenemend aantal goed opgeleide vrouwen, maar ook dankzij de subsidies die de lokale, provinciale en landelijke overheden ter beschikking stelden, hebben ze zich weten te organiseren tot een archipel, van betaalde, half-betaalde en onbetaalde hulp. Van daaruit kon men nog weer meer geld, erkenning en opleidingsmogelijkheden genereren. In het midden van de jaren tachtig groeide deze
Vhv
-archipel uit tot een feministische schaduworganisatie van de gezondheidszorg: met eigen nieuwsbrieven, overlegorganen, opleidingsvoorzieningen en koepelorganisaties. Ze noemden zich trots ‘een luis in de pels van de reguliere zorg’. Telkens weer herinnerden ze aan de noodzaak in de hulpverlening inhoudelijk, methodische en organisatorisch rekening te houden met vrouwen en met sekseverschillen. Onderling waren er wel verschillen in de manier waarop ze de gezondheid van vrouwen hetbeste dachten te bevorderen. Aan het ene eind van het spectrum bevonden zich de politiek georiënteerden, aan het andere eind de spiritueel geïnspireerden. Daartussen was een grote groep pragmatici op zoek naar mogelijkheden hun feministische visie binnen de bestaande kaders voor hulpverlening en welzijn te realiseren. Paradoxaal genoeg resulteerden hun successen ook in verlies van zichtbaarheid en slagkracht van de beweging. Maar het feministisch gedachtegoed is nog op vele punten terug te vinden.