Emotie speelt een belangrijke rol in de manier waarop wij ons gedragen. Volgens Antonio Damasio worden mensen bij het maken van ingewikkelde keuzes deels gestuurd door onbewuste emotionele signalen van het autonome zenuwstelsel. Deze somatic markers zijn vaak afwezig bij patiënten met een beschadigde ventromediale prefrontale cortex. Daardoor zijn zij onderhevig aan een veranderd gevoelsleven en hebben zij problemen met het nemen van rationele beslissingen. Tot nu toe is de houdbaarheid van de hypothese echter niet aangetoond. Experimenten met zowel gezonde proefpersonen als verschillende patiëntgroepen hebben voorspellingen voortvloeiend uit de somatic-marker-hypothese weerlegd. Eric-Jan Wagenmakers en Sander Nieuwenhuis bespreken de bezwaren die aan de hypothese kleven (zie ook het artikel van Frits Bruinsma en Anton Loonen in dit nummer).
De postacute bewustzijnsschaal (Postacute Level of Consciousness scale oftewel paloc-s) is een schaal die bedoeld is om het bewustzijnsniveau van patiënten met niet-aangeboren hersenletsel zo adequaat mogelijk in kaart te brengen ten einde een basis te verschaffen voor een juiste diagnostiek en behandeling. Om het begrip ‘bewustzijn’ te verklaren is een operationele definitie aan de hand van een beschrijving van verschillende niveaus, van coma tot volledig bewustzijn, wellicht een werkbare oplossing. Bijkomstigheid is dat methodologische valkuilen zoveel mogelijk vermeden worden, dat wil zeggen dat de definitie (het definiens) niet al die termen bevat die het te definiëren concept (het definiendum) bewustzijn al in zich bergt. Maartje van de Wiel en Henk Eilander beschrijven uitvoerig de praktische implicaties die voortkomen uit het werken met de postacute bewustzijnsschaal. Hieruit blijkt dat, willen diagnose en behandeling hout snijden, niet uitgegaan moet worden van de strikte tweedeling wel of niet buiten bewustzijn.
De ziekte van Alzheimer wordt gekenmerkt door drie afwijkingen, namelijk amyloïde plaques, de aanwezigheid van het moeilijk oplosbare amyloïd-β in de vaatwanden en neurofibrillaire tangles. Jack van Horssen beschrijft de essentiële bouwstenen van die ‘ziekteverwekkers’, de verschillende soorten heparansufaatproteoglycanen (verbindingen van koolhydraten bestaande uit meerdere enkelvoudige suikers aan eiwitketens) en hun verspreiding in de hersenen van Alzheimerpatiënten.
Frits Bruinsma en Anton Loonen reageren in hun bijdrage op het artikel van Both, Everaerd en Laan (Neuropraxis 3, 2005, 64-71) vanuit een neurobiologisch perspectief. Zij poneren dat het door Both et al. gepresenteerde incentive model (het aanzetten tot bepaalde handelingen door het wekken van de suggestie dat men daar belang bij heeft) voorbijgaat aan het feit dat het menselijke ‘superego’ is gelegen in de rostrale delen van de laterale prefrontale cortex als evaluatieve valentiebepaling (episodische en semantische controle als gevolg van inhibitie) voor de seksuele motivatie. Ook noemen zij niet de prefrontale cortex als de plaats waar de stimulerende waarde van lust wordt vastgesteld. Het motivatiecircuit dat Both en collega's als uitgangspunt nemen is bijna geheel gebaseerd op dierproeven. Bovendien lijkt dat model er ten onrechte van uit te gaan dat dieren geen prefrontale cortex zouden hebben die dient ter contextuele en sensorische controle van hun impulsen. Bovendien gaan Both et al. er bij het door hen gepresenteerde motivatiemodel van uit dat aan lust en verlangen louter positieve seksuele motieven ten grondslag liggen. Er zijn echter ook negatieve redenen om seks te hebben, zoals angst.
Baudewijntje Kreukels en Bert van Dien