Een belangrijke aanleiding om dit boek over de betekenis van levensverhalen te maken is het toenemend gebruik van reminiscentie en levensverhaalmethoden in de gezondheidszorg. In deel III van dit boek komen deze methoden uitgebreid aan bod. Kennelijk kan reminiscentie – het in stilte of hardop memoreren van eerdere ervaringen – een heilzame werking op de mens hebben. Een aantal noties waarom dit het geval is, ligt voor de hand. In het alledaagse leven heeft reminiscentie vele functies (Gibson, 2004). Wanneer we een dierbare hebben verloren, koesteren we herinneringen aan deze persoon, waardoor we hem of haar dichtbij ons houden. We kiezen een mooie foto en zetten deze op een prominente plaats in ons huis. Het ophalen van herinneringen kan ook een sociale functie hebben. We koesteren onze komaf, delen anekdoten, proberen onze (klein)kinderen te imponeren met sterke en spannende verhalen van vroeger en zijn daarbij trots op onze prestaties die we graag in ere houden. Een andere functie is dat herinneringen ons helpen om te gaan met moeilijke gebeurtenissen en levensomstandigheden die op ons pad komen. We roepen onze daadkracht van weleer in het geheugen en bezweren onze twijfels met de uitspraak dat we wel eens voor hetere vuren hebben gestaan. Je kunt zeggen dat de positieve functies van reminiscentie ertoe bijdragen dat we continuïteit en samenhang in ons leven ervaren, dat we ons verbinden met onze sociale omgeving en dat we onze eigenwaarde en zelfvertrouwen behouden, vooral wanneer de levensomstandigheden ons op de proef stellen. Ten slotte wijst Gibson erop dat reminiscentie ook een culturele functie heeft. Verhalen van oudere mensen hoeven niet alleen anekdotisch te zijn, maar kunnen ook doorleefde wijsheden overdragen die beter beklijven dan de tegeltjes op de toiletten. Persoonlijke getuigenissen en verhalen van maatschappelijke gebeurtenissen vormen een waardevolle aanvulling op de officiële geschiedschrijving. Voor overlevenden van catastrofen zijn persoonlijke getuigenissen zelfs van levensbelang. Coleman (Coleman e.a., 2002, p. 231) licht dit als volgt toe: