Omdat het in dit hoofdstuk gaat om mensen die met de klacht urine-incontinentie bij de arts komen, zijn de gegevens in dit hoofdstuk vooral gebaseerd op onderzoek onder relatief gezonde vrouwen. Psychogeriatrische patiënten die niet klagen over de urine-incontinentie zijn niet expliciet beschreven, hoewel de diagnostiek en behandeling van deze patiëntengroep zeer moeilijk kan zijn.
Bij alle patiënten met urine-incontinentie is het belangrijk om zorgvuldige diagnostiek te bedrijven, omdat de indeling belangrijke consequenties kan hebben voor het te volgen beleid.
In eerste instantie moet onderscheid gemaakt worden tussen ongewild urineverlies op basis van cognitieve of mobiliteitsstoornissen en urine-incontinentie op basis van urodynamische afwijkingen.
Bij echte urine-incontinentie is vooral het onderscheid tussen stress- en urge-incontinentie belangrijk. Een goede anamnese is het belangrijkste diagnosticum. Daarnaast dient men inzicht te krijgen in de ernst en de gevolgen voor de patiënt.
Bij urge-, stress- en gemengde incontinentie is verder aanvullend onderzoek in eerste instantie weinig zinvol. Eerst kunnen adviezen en een proefbehandeling gegeven worden. Bij ernstige vormen van stressincontinentie die niet reageren op conservatieve behandeling is verder onderzoek geïndiceerd om te beoordelen of operatief ingrijpen is geïndiceerd.
Bij reflex- en overloopincontinentie bij vrouwen en bij urine-incontinentie zonder duidelijke oorzaak bij mannen is het zinvol verder onderzoek te verrichten naar een achterliggende oorzaak.
Bij alle vormen van incontinentie moet rekening worden gehouden met factoren buiten de urinewegen die de incontinentie kunnen bevorderen of zelfs veroorzaken, zoals medicatie, motorische of cognitieve beperkingen en een urineweginfectie.
Gedurende de contacten met patiënten met urine-incontinentie moet steeds rekening worden gehouden met het feit dat dit een hinderlijke klacht is, waarbij dikwijls schaamtegevoel optreedt. De klacht wordt vaak moeilijk ter sprake gebracht en de arts zal er soms gericht naar moeten vragen en bij een vermoeden dat er sprake is van urine-incontinentie moeten doorvragen.