De betekenis van abnormaal vaginaal bloedverlies is sterk afhankelijk van de levensfase van de vrouw. De eerste vijf jaar na de menarche is onregelmatig en overvloedig menstrueren meestal fysiologisch. Daarom is bij deze groep na een grondige anamnese nadere diagnostiek meestal niet noodzakelijk, tenzij zwangerschap of een SOA anamnestisch niet uit te sluiten zijn. Recent ingestelde of gewijzigde anticonceptiemethoden leiden zo dikwijls tot tijdelijk abnormaal vloeien, dat ook hierbij lichamelijk en aanvullend onderzoek in eerste instantie achterwege kan blijven. In alle andere gevallen is lichamelijk onderzoek wel geïndiceerd.
Bij de anamnese zijn in de eerste plaats van belang:
Daarnaast zijn ook van belang:
-
contactbloedingen;
-
pijn in de onderbuik;
-
toegenomen menstruatiepijn;
-
geneesmiddelengebruik (antistolling, geslachtshormonen, corticosteroïden of acetylsalicylzuur);
-
aanwijzingen voor een (mogelijk congenitale) stollingsstoornis.
Het lichamelijk onderzoek behelst in elk geval inspectie van de vulva, speculumonderzoek en vaginaal toucher. De arts probeert hiermee organische afwijkingen zoals vaginitis, cervicitis, poliepen en myomen op te sporen. Indien men geen aanwijzingen vindt voor organische oorzaken, wordt abnormaal vaginaal bloedverlies in de fertiele levensfase meestal toegeschreven aan hormonale disfunctie, waaronder de normale overgang. In de huisartspraktijk is dit bij twee derde van de patiënten het geval, in de gynaecologische praktijk bij de helft.
Het aanvullend onderzoek behelst bij een menorragie de bepaling van het Hb en, zo nodig, MCV en ferritine om een eventuele ferriprieve anemie als gevolg van het bloedverlies op te sporen. Een zwangerschapstest is vaak noodzakelijk om eventuele complicaties van een tot dan toe niet-bekende zwangerschap met zekerheid uit te sluiten. Het motief voor het cervixuitstrijkje is het tijdig opsporen van een cervixcarcinoom, ook al is dit betrekkelijk zeldzaam. Het is geïndiceerd bij contactbloedingen, tussentijds of onregelmatig bloedverlies en bij alle vrouwen met postmenopauzaal bloedverlies. TSH wordt alleen bepaald indien er klachten zijn wijzend op een hypothyreoïdie. Stollingsscreening wordt aanbevolen wanneer de anamnese op een familiaire stollingsstoornis of bloedingsneiging wijst en bij menorragie sinds de menarche. Een vaginale echoscopie wordt verricht bij alle vrouwen met postmenopauzaal bloedverlies en bij vrouwen in de fertiele fase bij twijfel over de diagnose op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek en indien ondanks adequate therapie het abnormale vaginaal bloedverlies niet overgaat, om afwijkingen in de uteruswand, intracavitaire afwijkingen en aandoeningen van de adnexen op te sporen. Intracavitaire afwijkingen kunnen met aspiratiebiopsie of hysteroscopie, gevolgd door histologisch onderzoek, nader worden onderzocht. Diagnostische curettage is hierdoor overbodig geworden.