Bij een sombere stemming is het van belang in gesprek te komen en met de patiënt een onderscheid te maken tussen enerzijds een down/depressief gevoel, bijvoorbeeld bij psychosociale problemen of in het kader van overspanning, en anderzijds de depressie, een syndroomdiagnose met specifieke criteria en met specifieke therapieën. Een afzonderlijke categorie vormen de patiënten met een milde chronische vorm van somberheid: dysthymie. Een depressie gaat incidenteel gepaard met psychotische kenmerken (vooral wanen).
Depressies kunnen ook optreden binnen een bipolaire stoornis, waarbij er tevens sprake is van perioden van manieën. Soms staan bij een beginnende dementie depressieve symptomen op de voorgrond. Ook een aantal somatische aandoeningen kan tot een sombere stemming leiden, onder meer schildklierfunctiestoornissen, een cerebrovasculair accident en de ziekte van Parkinson.
Het belangrijkste diagnosticum van de arts is het gesprek, de anamnese. Hierbij moet men goed doorvragen en geen genoegen nemen met vage antwoorden. Het onderscheid tussen gedeprimeerde stemming bij problemen en depressie zit vooral in ernst- en duurcriteria. De arts gaat altijd met behulp van gerichte vragen na of er een (verhoogd) risico van suïcide aanwezig is. De diagnostiek bij somberheid kan complex zijn als patiënten met een somatische uiting komen en niet altijd gemakkelijk van een coïncidente depressie te overtuigen zijn.
Depressie, stress, angst en alcohol- of middelenmisbruik zijn vaak met elkaar verweven en ook nogal eens gekoppeld aan gevoelens van schaamte en schuld. Patiënten presenteren zich in de eerste lijn vaak met onvolledige en atypische beelden, die al dan niet samenhangen met stress. Deze psychische aandoeningen gaan per definitie gepaard met veel negativisme en gevoelens van schuld en waardeloosheid en een gebrek aan concentratie. Dit kan met zich meebrengen dat deze patiënten terughoudend zijn met het vragen van hulp. Dit type problemen vergt daarom een actievere benadering van de arts.