Om de veranderingen na hersenbeschadiging te kunnen begrijpen, zijn enkele modellen en concepten nuttig als kapstok. Is de verandering (bijv. ander looppatroon) een primaire stoornis of juist een adaptatie aan de stoornis? Er zijn min-symptomen, bijvoorbeeld verlamming, niet kunnen praten, maar ook plus-symptomen, bijvoorbeeld hyperreflexie, ongeremde emoties. Door de zeer specifieke neurale organisatie (bijv. kruising, somatotopie) is er vaak een duidelijke relatie tussen de plaats van een laesie en de aard van de symptomen. Laesies in de cortex (bijv. infarct) kunnen verschillende soorten stoornissen veroorzaken – primaire schors: parese, anesthesie, enzovoort; secundaire schors: apraxie, agnosie, enzovoort; tertiaire (associatie)schors: meer complexe cognitieve stoornissen. Het twaalfcellenmodel is handig om stoornissen en de gevolgen ervan in kaart te brengen. Hierin zit het ICF-model (functie – activiteit – participatie) verwerkt. Niet iedere stoornis hoeft een probleem te veroorzaken. Dat hangt af van persoonlijkheid en omgevingsfactoren. Daarom moet geanalyseerd worden wat de relatie is tussen de problemen die de patiënt in zijn leven ondervindt, en de stoornissen die door onderzoek zijn vastgesteld (‘tweesterrenmodel’). Niet alle symptomen zijn meteen na het CVA of hersentrauma duidelijk. Veel problemen uiten zich pas na de medische of revalidatiefase, bijvoorbeeld problemen op het werk (chaotische aanpak, slechte planning) of in de relatie (egocentrische gedrag).