De betrokken artsen presenteren deze casus in een moreel beraad in de kinderkliniek omdat ze twijfels hebben over het inzetten van een behandeling die zeker niet standaard is, die misschien zelfs experimenteel moet worden genoemd. Ze beschouwen MARS als een experimentele behandeling die ze in een noodsituatie hebben gebruikt, te weten een kind met leverfalen dat de overbrugging naar de transplantatie op korte termijn waarschijnlijk heeft gehaald dankzij MARS. Het dilemma voor de behandelaars bestaat eruit dat het een behandeling betreft waarvoor weinig bewijs beschikbaar is. Hun vraag is of een dergelijke behandeling zomaar kan worden ingezet en wat de grenzen zijn waarbinnen ze kunnen handelen. De artsen stellen: de inzet van experimentele behandelingen is niet gebruikelijk en nieuwe behandelingen moeten in het algemeen eerst goed onderzocht zijn en wetenschappelijk onderbouwd vooraleer ze toegepast worden. Dat is bij MARS niet het geval. Bij volwassenen zijn er weinig bijwerkingen, maar de leverartsen betwijfelen of de resultaten wel extrapoleerbaar zijn naar kinderen. Er lijken ook bij kinderen weinig bijwerkingen te zijn, maar er zijn geen onderzoeken gedaan naar de langetermijneffecten. Is het geoorloofd met al deze ontbrekende gegevens deze behandeling in te zetten? Een van de overwegingen is dat hoewel er niet veel praktische ervaringen in de literatuur beschreven zijn, de theoretische onderbouwing aannemelijk lijkt. De dokters voelen zich verscheurd: wanneer zijn we een goede arts? Wanneer zijn we goede onderzoekers?