Dit hoofdstuk bespreekt allerlei infecties en micro-organismen, onder andere Streptococcus pneumoniae, Escherichia coli, Klebsiella pneumoniae en Staphylococcus aureus, die een belangrijke rol spelen bij het ontstaan ervan. Aan bod komen primaire en secundaire peritonitis, wekedeleninfecties, wondinfecties en huid- en huidadnexinfecties, zoals (gangreneuze) cellulitis, necrotiserende fasciitis (of fasciitis necroticans) en anaerobe myonecrose (of gasgangreen). Tevens worden nosocomiale infecties ofwel ziekenhuisinfecties belicht: pneumonie, urineweginfectie, lijninfectie (katheterinfectie), candida-infectie en candidemie. Verder komen sepsis/multi-orgaanfalen, pseudomembraneuze colitis en postsplenectomiesepsis (PSS) oftewel ‘overwhelming postsplenectomy infection’ (OPSI) aan bod. Er is ruime aandacht voor de behandeling van infecties met antibiotica en het probleem van antibioticaresistentie. Besproken worden de bètalactamantibiotica (penicillinen, cefalosporinen, carbapenems en monobactams), de aminoglycosiden, fluoroquinolonen, macroliden en clindamycine, glycopeptiden en sulfonamiden. Daarbij wordt onder andere ingegaan op het werkingsspectrum, bijwerkingen en contra-indicaties. Ten slotte is er aandacht voor antifungale middelen en voor belangrijke onderwerpen als spiegelbepaling, ontwikkeling van resistentie en antimicrobieel stewardship.